[Open brief] Het hoger onderwijs – de kanttekening: corona-editie 2.0
Exact één jaar geleden kroop ik digitaal in de pen en zette ik mijn gedachten uiteen in een open brief. De feedback die ik op mijn tekst ontving was indrukwekkend. Ik kreeg veel steun, soms ook uit onverwachte hoek, medestudenten konden zich vinden in mijn standpunten, maar waar ik het meest op had gehoopt ontbrak: gehoor. “Ja, maar je bent slechts één van de vele studenten,” dat klopt. Toch was ook voor mij de maat op een keer vol en moesten mijn gedachtegangen eruit. 2020 was een jaar waarin ik veel geleerd heb over hoe onze maatschappij er diep vanbinnen uitziet en een jaar waarin ik mezelf ben tegengekomen. Doordat ik in mijn open brief van vorig jaar de weerklank vond van andere studenten, besefte ik hoezeer onze stem aan bod komt in het dagelijkse debat: niet. Om daar iets aan te veranderen begon ik in september 2020 met een podcastreeks (Student@Night). Daarin nodig ik iedere week een interessante gast uit die bij voorkeur jong van geest is omdat ik vind dat er gewoonweg te weinig aandacht opgaat naar jongeren. Vandaag leest u een nieuw betoog van dezelfde jongeman die zijn ideeën een jaar lang heeft laten rijpen. Ik schrijf deze uiteenzetting omdat ik van mening ben dat de manier waarop het hoger onderwijs anno 2021 georganiseerd wordt, verandering veronderstelt.
Ik ben mij er altijd van bewust geweest dat de positie van middelbare scholieren en leerkrachten precair is in het onderwijsdebat omtrent corona. Dat wil ik vandaag opnieuw onderschrijven. Ik zou niet in de schoenen willen staan van de jongeren die nu afstuderen en die laatste, memorabele momenten moeten missen. Toch ben ik kritisch over het gemakzucht waarmee onze beleidsmakers over het hoger onderwijs gaan, alsof professoren en studenten kameleons zijn. Met beleidsmakers doel ik op die in de kamer, het parlement én aan de universiteit. De lobby tussen de onderwijsinstellingen en de politiek is enorm, maar ik vraag me af in welke mate die nog daadkrachtig is. Ik maakte vorig jaar een statement door te zeggen dat jongvolwassenen, na het behalen van hun diploma, in de handen worden gesmeten van een (te kiezen) onderwijsgrootmacht. Als je op je achttien jaar naar het voortgezet onderwijs trekt, doe je dat niet met de bedoeling dat je de voeling met de maatschappij compleet verliest. Daarmee bedoel ik dat het verantwoordelijkheidsgevoel dat scholieren wordt bijgebracht tot hun achttiende niet mag opgaan in isolement: een student heeft medestudenten en docenten onbetwistbaar nodig. Bovendien is het de taak van het onderwijs om haar studenten de mogelijkheid te geven de beste versie van zichzelf te ontdekken. Ik vind het jammer dat die missie in het hoger onderwijs zo goed als verloren gaat.
Een van de professoren waarvan ik momenteel les krijg, organiseerde een aantal discussiecolleges. Het concept is vrij simpel: online (uiteraard) debatteren over een topic dat geïntroduceerd werd door een gastprofessor. Telkens ik die les zie staan in mijn agenda, belandt er een big smile op mijn gezicht. Niet alleen omdat ik dat vak enorm interessant vind, maar omdat de professor tijdens het discussiecollege kan zien dat ik ben voorbereid wanneer die me een vraag stelt. Dat motiveert me aan het begin van de week om me achter mijn bureau te zetten en mij best te doen. Het zit ‘m in zulke kleine dingen, maar het merendeel van de tijd zijn die kleine accenten er gewoonweg niet. Hoe langer hoe meer wordt het voor me duidelijk dat sommige docenten gewoon voor de aula staan zonder zich bezig te houden met de ervaring van de student, terwijl anderen enorm hun best doen om de beleving van de student bovenaan het prioriteitenlijstje te zetten. Ik ben ervan overtuigd dat het beeld helemaal niet zo zwart-wit is en er een spectrum bestaat van engagement en motivatie, zowel voor studenten als voor professoren. Laat me duidelijk stellen dat ook niet iedereen even betrokken moet zijn in sociale sferen, maar ik vind een mate van engagement wel aangewezen in het onderwijs. Net daarom wil ik luidop nadenken over welk moreel gezag we in de maatschappij kunnen toekennen aan niet-geëngageerde mensen in educatieve functies.
Naar aanleiding van het einde van de paaspauze brak het debat los over het verlengen van het schooljaar om de gemiste leerstof in te halen. Kristien Hemmerechts legde in De Afspraak op 19 april de link naar de academische kalender. Ze beklaagt het hoe studenten in twee semesters van amper dertien weken een enorme hoeveelheid van leerstof, taken, proefwerken en noem maar op moeten verwerken. “Kennis opdoen heeft tijd nodig,” verklaart ze wanneer ze onbewust de woorden uit mijn mond neemt. Dus studenten moeten op dertien weken alle leerstof zien te verwerken, maar de KU Leuven roept al vier examenperiodes op rij ‘corona’ in als reden om de examenplanning pas na de helft van het semester bekend te maken? U kan nu met allerlei logistieke argumenten de plak komen zwaaien, maar dan nog begrijp ik niet hoe u dat na anderhalf jaar niet gereed krijgt. Als mij in die dertien weken tijd geen rust wordt gegund, dan verdient u de tijd om die examenroosters samen te stellen allerminst. Trouwens: aan zoveel andere universiteiten en hoge scholen slagen ze er toch wel in? Bottomline is dat studenten snakken naar ademruimte – corona of geen corona – en geen van de twee opkomende rectoren aan de KU Leuven daar bekommerd om is.
Geef mij nu toch — en ik smeek u — dat beetje extra tijd. Zo besloot ik mijn open brief vorig jaar. Van die stelling ben ik nog geen millimeter afgestapt en toch voel ik me vandaag net iets beter dan vorig jaar. Ondertussen ben ik ook wat meer naar mezelf toegegroeid. Ik heb geleerd dat als ze mij geen tijd geven, ik zelf wel tijd zal maken. Ondanks het feit dat er zoveel is weggevallen in het sociale leven, is ontspanning ontzettend belangrijk. Ik ga in de helft van het semester geen uitputtingsslag leveren: ik moet spaarzaam omspringen met mijn energie.
“One of the lessons that I grew up with was to always stay true to yourself and never let what somebody else says distract you from your goals. And so when I hear about negative and false attacks, I really don't invest any energy in them, because I know who I am.” (Michelle Obama)
Als er één ding is wat ik rond deze tijd vorig jaar volledig kwijt was geraakt, dan waren het mijn doelen. Waarom was ik weer begonnen aan de universiteit? Welk afgestorven haar op mijn hoofd was op het idee gekomen om mij voor de leeuwen te werpen? Wat wil ik eigenlijk écht graag doen? Allemaal vragen die één voor één door mijn hoofd spookten en ik kon maar geen antwoorden bedenken. In de zomer crashte ik, alle vragen geparkeerd in een kluis en de sleutel weggegooid. Ik had gefaald en ik wist niet waar ik naartoe moest.
Tegen het einde van de zomer moest ik wel tijd maken om na te denken over al die belangrijke vragen. Ik dwong mezelf als het ware om aan zelfreflectie te doen. Voor sfeer en gezelligheid gaf ik mezelf een dikke nul. En toch kwamen stilaan de antwoorden. Ik herinnerde mezelf aan het feit dat ik iedere dag moet opstaan voor mezelf en niet voor iemand anders. Het is ‘ik’ die blij moet zijn met de plannen voor iedere dag en het is ‘ik’ die daarvoor uit bed moet geraken. De muur waarop ik was gestoten, maakte plaats voor een zee van mogelijkheden. De avonturen in de belachelijk egoïstische grote-mensen-wereld waarover ik vorig jaar sprak, hadden me geleerd dat ik de kansen om mijn eigen visie te ontwikkelen zelf moet creëren. Mijn podcastreeks vat het misschien allermooist samen in haar missionstatement: er gaat binnen het onderwijsveld veel te weinig aandacht naar de zelfontplooiing van jongeren. Om deze open brief ‘2.0’ te schrijven, heb ik een aantal medestudenten gevraagd naar hun meningen. Iemand wees me erop dat men in het hoger onderwijs nu eenmaal uitgaat van meer zelfstandigheid van de student. Daar ga ik mee akkoord, maar zelfstandigheid mag solidariteit niet uitsluiten en die laatste voel ik niet. En ik geef toe dat kritiek uiten de makkelijkste optie is als je niet openstaat voor een constructief gesprek. Toch vind ik dat het andersom eveneens geldt: staan de beleidsmakers in dezen open voor een constructief gesprek?
Het gevoel dat relevante beleidskeuzes gemaakt worden boven het hoofd van studenten, primeert. Dat een universiteit of een hogeschool meer dan alleen een onderwijsinstelling is, mag dan wel blijken, maar wanneer heeft men in het onderwijsveld de voeling met studenten verloren? Laat me klare taal spreken: het ziet er niet zwart-wit uit. Het is niet zo dat alle bestuursleden van onze onderwijsinstellingen niet meer bekommerd zijn om hun studenten. Het is niet zo dat het studentenleven ondraaglijk is. En het is niet zo dat iedere student van zich wil laten horen, maar het is wél zo dat iedere student vertegenwoordigd moet worden. Daarvoor bestaat de studentenvertegenwoordiging. Jonge mensen die het voor hun medestudenten opnemen in allerlei raden en die daar onwaarschijnlijk veel moeite in steken. Hoewel ik ongelooflijk veel bewondering voor onze studentenvertegenwoordigers koester, zie ik hoe ze gevangen zitten in een beleidssysteem waarin de rol van de student nu eenmaal ondergeschikt is. Als ik bijvoorbeeld kijk naar de huidige voorstellen omtrent het hervormen van de academische kalender, vraag ik mij af welk aandeel de studenten daartoe hebben bijgebracht. Bij de huidige rectorsverkiezingen aan de KU Leuven staat de reputatie van de universiteit op het spel: welke kandidaat kan de KU Leuven een (nog) betere positie bezorgen op de internationale markt. Welke rol is er voor de student weggelegd op die internationale markt? Hetgeen studenten missen – ondanks het bestaan van studentenvertegenwoordigers – is een soort ‘forum’ waar efficiënt en op grote schaal naar de stem van de student wordt geluisterd.
Het is meer dan ooit tijd om ons af te vragen welke legitimiteit onze hoger onderwijsinstellingen nog hebben. Het feit dat we in ons land genieten van democratisch onderwijs, dat wil zeggen ‘betaalbaar’ en toegankelijk onderwijs, is historisch gezien geen vanzelfsprekende zaak. Net daarom vind ik dat de rol van die instellingen in het maatschappelijk beleid misschien getemperd moet worden. Daarmee bedoel ik heus niet dat instellingen voor hoger onderwijs moeten worden behandeld als middelbare scholen, maar de overduidelijke angst van de overheid om tussen te komen in het studentenbeleid is gevaarlijk. Een voorbeeld van wat ik bedoel is dat ik de indruk heb dat het wetenschapsveld de politiek in zijn greep heeft en dat onze politici daar gretig van gebruik maken. Het afgelopen jaar is iedere beslissing omtrent corona genomen op advies van een expertengroep. Dat is enerzijds een goede zaak, maar onze politici schuiven anderzijds de verantwoording van beslissingen af op die wetenschappers – alsof zij beslissingsmacht hebben. Werd er binnen die expertengroepen bijvoorbeeld rekening gehouden met de mentale gezondheid van studenten? De leervertraging die studenten opliepen? De maatschappelijke activatie die studenten gewoonweg niet gehad hebben? Zijn beleidsmakers dan werkelijk blind voor het feit dat studenten er door achter hun laptop te zitten alleen niet zullen geraken? Waar ik naartoe wil is het volgende: betrek jongeren, betrek studenten, betrek burgers en waardeer adviezen van de Vlaamse Verenging voor Studenten en de Vlaamse Jeugdraad even veel als die van de expertengroepen.
U kan mij nu beschuldigen van een hoop populistische uitspraken en daar ben ik me van bewust. In een open brief als deze ben ik doelbewust niet zacht met de kritiek die ik uitdeel. Ik besef vrij goed dat een beslissing nemen vanuit een kantoor die impact heeft op een heleboel mensen, niet eenvoudig is. En ik ga er ook niet vanuit dat iedere beleidsmaker het slecht voor heeft met ons – burgers. Ik heb zelfs heel veel respect voor iedereen die dagelijks zijn best doet om een maatschappijbrede consensus te vinden over beleidskeuzes. En neen ik ben ook niet naïef in mijn sympathie voor beleidsmakers, integendeel. Er gebeuren dagelijks heel wat mooie zaken, neem bijvoorbeeld die professor waarover ik sprak, maar denk ook aan lokale jeugdparticipatieprojecten of duizenden vrijwilligers die zich dagelijks inzetten in onze studentenvertegenwoordiging. Ik pleit hier echter voor meer betrekking tot de burger, in mijn geval specifiek tot jongeren. Beste minister, beste rector: stop met denken dat uw beslissingen louter genomen kunnen worden uit uw kantoor; kom naar buiten en praat met ons. Dat zou ons het gevoel geven dat wij gehoord worden en dat zou uw reputatie misschien kunnen helen, want geef toe dat die de afgelopen maanden er niet op vooruitgegaan is. Samen geraken we er wel uit.
Deze open brief is voor mezelf werkelijk een reflectiemoment. Ik heb eerlijk gezegd lang nagedacht of ik een jaar na mijn eerste open brief opnieuw een vergeefse poging zou wagen een open brief te schrijven. Een vergeefse poging omdat de mensen van wie ik hoopte dat ze deze open brief zouden lezen, de moeite er blijkbaar niet voor nemen. Toch ben ik niet ontmoedigd en vastberaden. Meer dan ooit heb ik een doel voor ogen: jongeren een stem geven. Ook al wordt deze brief door slechts één iemand gelezen, dan heb ik tenminste één iemand bereikt. Daarom wil ik dit slotstuk van mijn brief mijn richten tot iedere jongere:
Geef niet op.
Zoals iedere storm zal ook deze weer gaan liggen.
Op een dag zullen we elkaar terugzien
op de Oude Markt, de weide van Pukkelpop of al dansend in de bar.
Vergeet tot die tijd niet je ogen open te houden.
Hou ze open om te kijken naar alle jongeren die net als jij en ik in ditzelfde schuitje zitten.
Hou ze open om te kijken naar alle mensen die daar verandering in willen brengen.
Hou ze open om te kijken naar de toekomst.
Wat de toekomst ziet er – jawel – rooskleurig uit.